Samenvatting van:
Van den Vos Reinaerde
Dierenepos, ca. 1200
Willem opent het gedicht met er zijn spijt over uit te
drukken, dat de avonturen van Reinaert tot nu toe in het Diets ongeschreven zijn
gebleven. Hij is, zegt hij, na Franse boeken te hebben geraadpleegd, aan het
werk gegaan om dit tekort goed te maken. En dan vangt de eigenlijke historie
aan.
De hofdag
Nobel de leeuw, de koning der dieren, heeft in het gehele rijk
bekend laten maken, dat hij op Pinksteren hofdag zal houden. Alle dieren
verschijnen, behalve Reinaert. Hij heeft al te veel op zijn geweten en kan aan
het hof alleen rekenen op de steun van zijn neef Grimbeert, de das. De eerste
die als beschuldiger optreedt, is Isengrijn, de wolf, die hem van de gemeenste
dingen beticht. Een klein hondje Courtois begint in het Frans! zich erover te
beklagen, dat Reinaert hem een worst ontstolen heeft. Overigens blijkt hij
daaraan zelf ook niet op een eerlijke wijze gekomen te zijn. Pancer, de bever,
brengt nog verslag uit van de wijze waarop Reinaert zijn aan de haas Cuwaert
gedane belofte deze op te leiden tot kapelaan, heeft waar gemaakt. Hij, Pancer,
was op het zingen en bidden van beiden afgekomen en had het arme dier nog net
kunnen redden: de vos had Cuwaert al bij de keel.
Wanneer Isengrijn erop aandringt Reinaert ter dood te brengen, kan Grimbeert, de
das, zich niet langer inhouden. Verontwaardigd springt hij op en houdt een
gloeiend pleidooi voor zijn oom, die kluizenaar is geworden en een haren
boetekleed draagt; vlees en vet raakt hij niet meer aan. Juist op dat ogenblik
nadert een droevige stoet: op een baar, gedragen door twee hennen, ligt Coppe,
de dochter van de haan Cantecleer, die, slaande met zijn vleugels, vooropgaat.
Ernaast lopen twee broers, die ieder een waskaars dragen. Cantecleer klaagt
erover, hoe schandelijk hij, door Reinaert is bedrogen. Deze had hem plechtig
verklaard, dat hij voorgoed het wereldse leven had vaarwel gezegd. In goed
vertrouwen had men nu de oude veiligheidsmaatregelen nagelaten, met het gevolg
dat Cantecleer van zijn vijftien kinderen er nu nog maar vier over had.
De koning is buiten zichzelf van woede: Reinaert moet worden ingedaagd. Nadat
Coppe een eervolle begrafenis heeft gekregen, zendt hij Bruun, de beer, als
boodschapper naar Reinaerts kasteel. Nobel geeft hem de raad voorzichtig te
zijn, maar de brallende, holhoofdige hoveling slaat de waarschuwende woorden in
de wind: hem kan niets overkomen!
Eerste daging: BRUUN DAAGT REINAERT IN
Na een lange tocht komt Bruun aan bij Maupertuus, het kasteel
van Reinaert, en eist op hoge toon, dat de vos met hem mee zal gaan. Deze
antwoordt, dat hij dit graag zou doen, als hij niet zoveel had gegeten van een
vreemde, nieuwe spijs. Op Bruuns vraag vertelt hij, dat hij als arm man genoegen
moet nemen met honing- raten, die hij eigenlijk niet verdragen kan. Ten slotte
komt de begerige Bruun te weten, dat de honing zich bevindt in een eik, die door
Lamfroit, een timmerman, is opengespleten. Ondanks Reinaerts spottende
waarschuwing matig te zijn, steekt Bruun poten en kop in de boom, waaruit de vos
nu de wiggen trekt. Wanneer Lamfroit de gevangen beer ontdekt, maakt hij dit in
het dorp bekend: gewapend met bezems, vlegels, harken, stokken volgen allen de
timmerman. Ook de 'pape' (de geestelijke), de koster en Julocke, de vrouw van de
geestelijke, zijn van de partij. Bruun wordt verschrikkelijk toegetakeld, maar
weet zich ten slotte los te rukken. Lamfroit dient hem met de bijl zo'n slag
toe, dat hij met een geweldige sprong een vijftal vrouwen, waaronder vrouw
Julocke, in de rivier werpt. Iedereen is nu druk bezig met reddingspogingen en
zo heeft Bruun de gelegenheid zwemmend te ontkomen.Wanneer hij een eind verderop
even aan land gaat, wordt hij nog door Reinaert gehoond en bespot. Bruun is niet
eens in staat tot lopen: schuivend en rollend bereikt hij het hof.
Tweede daging: TIBEERTS VERZOEK AAN REINAERT
De tweede bode, Tibeert, vergaat het niet beter. Hij heeft de
naam wijs en voorzichtig te zijn, maar loopt toch in de door de vos opgezette
val. (Die er de avond ervoor een haan had gestolen.) Deze belooft hem de
volgende dag mee te zullen gaan: tegen een avond blijven heeft Tibeert geen
bezwaar, als Reinaert hem een goed maal kan geven. De vos brengt hem nu bij de
schuur van een geestelijke en laat hem door een gat naar binnen kruipen. De in
een strik geraakte kater maakt zo'n lawaai, dat de bewoners in het huis worden
gewekt. Zij trachten hem dood te slaan, en Martinet, de zoon van de pastoor,
pooide hem met een steen het oog uit. Tibeert weet zwaar gewond ten slotte te
ontkomen doordat hij van de pastoor de testikels af wist te bijten. Zijn vrouw
was ontroostbaar. De pastoor viel van pijn in zwijm. Reinaert staat te lachen
voor het gat en laat van plezier een harde wind. Tibeert maakt van de
ontsteltenis rond de gewonde pastoor gebruik, om het touw van de strik door te
bijten en ervandoor te gaan, terug naar het hof van de koning. Daar wordt een
vergadering belegd. Grimbeert de das zegt:"Men moet hem driemaal dagvaarden
volgens het recht dat voor vrije mannen geldt. Als hij dan nog niet komt, dan
wordt hij schuldig verklaard aan alles wat hem ten laste is gelegd."
Derde daging: GRIMBEERTS TOCHT
Grimbeert, de neef van de vos, vertrekt zelf als dager, omdat
niemand anders wil. Hij haalt Reinaert inderdaad over naar het hof te gaan:
"Als je niet komt, dan wordt je geradbraakt, je kasteel wordt in de fik
gestoken en je vrouw en kinderen zullen worden afgemaakt. Als je wel komt heb je
nog kans in een eerlijk proces." Na hartelijk afscheid te hebben genomen
van vrouw en kinderen, begeeft Reinaert zich met Grimbeert op weg. Hij doet net
of hij van al zijn wandaden spijt heeft en vraagt Grimbeert hem de biecht af te
nemen. "Confiteor, pater, mater, ik belijd dat ik de otter, de kater en
alle andere dieren gemeen heb behandeld." Grimbeert staat perplex van
bewondering dat Reinaert 'Frans' spreekt. (Maar het is potjeslatijn.). Hij
bekend ook dat hij de koningin onteerd heeft. Hij smult daarin na van wat hij in
zijn leven aan doortrapte streken heeft uitgehaald. Zo vertelt hij met smaak hoe
vooral de wolf Isengrijn meermalen slachtoffer werd en een oog half blind,
terwijl hij daarnaast ook nog een verhouding met Hersint, de mooie vrouw van de
wolf. Natuurlijk veinst hij berouw over dit alles, en Grimbeert geeft hem met
een twijg veertig slagen als boetedoening. De vos zweert beterschap. Maar
wanneer ze langs een klooster komen waar veel ganzen en kippen zijn, bespringt
reinart onmiddellijk een vette jonge haan, dat de veren in het rond vliegen.
Grimbeert heeft de grootste moeite hem weg te trekken. Reinaert: "Eerlijk
waar, ik was het vergeten." Maar weglopend kijkt Reinaert voortdurend om
naar die heerlijke kippen.
Het proces, REINAERT LIST
Hoe bang Reinaert in zijn hart ook is, hij laat daarvan niets
blijken bij zijn aankomst aan het hof: hij verzekert de koning brutaalweg dat
deze geen trouwer dienaar heeft dan de vos en dat het allemaal zwartmakerij is,
die beschuldigingen. Het baat hem echter niet, de dieren komen met
overweldigende bewijzen van zijn wandaden. men veroordeelt hem tot de strop.
Grimbeert en Reinaerts naaste bloedverwanten, die de terechtstelling niet willen
bijwonen, vertrekken; zijn doodsvijanden Isengrijn, de wolf, Bruun en Tibeert
gaan weg om de galg in gereedheid brengen. Men heeft haast, bang dat de vos kans
ziet te ontsnappen.
Wanneer deze drie zijn verdwenen, ziet Reinaert de kans schoon zijn hoogste
troef uit te spelen. Hij kent de gebreken van Nobel: wantrouwen en hebzucht. Hij
wil voor hij gaat sterven zijn geweten schoon maken. Zo verzint hij dan een hele
aanslag die Bruun, Isengrijn en Tibeert zouden hebben beraamd om de koning uit
de weg te ruimen en door de beer te vervangen. Het plan zou worden bekostigd met
een schat, die door Reinaerts vader, zogenaamd ook een van de samenzweerders,
was gevonden. Reinaert zou echter de schat gestolen hebben, waardoor het
schurkachtige plan was verhinderd. De koning wil onmiddellijk meer weten van de
schat die zich volgens de vos in de 'Kriekeputte' bij Hulsterlo bevindt. Hij
scheldt Reinaert zelfs zijn straf kwijt, terwijl hij Bruun en Isengrijn, die
ondertussen in de kring der dieren zijn teruggekeerd, laat gevangennemen.
REINAERTS AFREKENING
De koning wil dat Reinaert met hem meegaat om de schap te
halen, maar Reinaert verklaart een boetereis naar Rome en het Heilige land te
moeten doen alvorens met de koning naar de Kriekeputte te kunnen gaan. Hij zou
zijn geëxcommuniceerd en geen eervol gezelschap voor de koning. De beer, de
wolf en de wolvin moeten een deel van hun huid afstaan om de vrome pelgrim voor
zijn tocht van een pelgrimstas en schoenen te voorzien. Belijn, de ram, en
Cuwaert, de haas, zullen hem op zijn verzoek vergezellen. Wanneer ze voor
Maupertuus zijn gekomen, lokt hij Cuwaert mee naar binnen. Zijn verheugde vrouw
en kinderen deelt hij mee, dat de koning hem als blijk van verzoening de haas
heeft meegegeven. De vossenfamilie smult van het vette dier. Reinaert belooft de
ongerust geworden Belijn, die buiten heeft staan wachten, dat hij hem een brief
voor de koning zal meegeven. In plaats van een brief doet hij echter de kop van
Cuwaert in de tas, die Belijn zal overhandigen. Met dit schrijven, aldus spreekt
hij tot de ram, zal hij zeker de gunst van de koning verwerven, zeker als hij
zou zeggen dat hij de brief zelf had geschreven en de inhoud zelf bedacht.
Belijn brengt een en ander precies zo over.
DE ONTSNAPPING
Nobel brult het uit van woede als hij merkt hoe hij is
bedrogen en gehoond. Bruun en Isengrijn worden onmiddellijk uit hun
gevangenschap verlost, waarna Reinaert vogelvrij wordt verklaard. Maar deze is
met zijn vrouw en kinderen al naar een ander land gevlucht. Bruun en Isengrijn
krijgen Belijn de ram om op te eten.
Samenvatting naar F.P.Huygens e.a. Brandpunten 1968 (Uitgebreid en
verbeterd)
BESPREKING
De Reinaert als satire. De gehele middeleeuwse maatschappij wordt in
de Reinaert belachelijk gemaakt, niet één stand uitgezonderd. De koning
blijkt karakterloos, omkoopbaar en hebzuchtig te zijn; hij verraadt zijn naaste
omgeving als hij daardoor een schat machtig denkt te kunnen worden. De hofadel,
vertegenwoordigd door Bruun, Isengrijn en Tibeert, is niets beter dan de vorst;
vooral Isengrijn is een huichelachtige schurk; Bruun is dom, zelfingenomen en
onbetrouwbaar; de bange Tibeert denkt alleen maar aan zijn eigen hachje.